Deze pagina is niet beschikbaar in het Frans. U kan deze pagina vertalen met Google Translate.

Geschiedenis van het open hart van Ieper

De opgravingen dateren van 2023.

De opgravingen aan het Sint-Maartensplein leggen het oudste stukje Ieper letterlijk bloot. Hopelijk leren we hierdoor veel bij over de geschiedenis van de stad. Maar wat weten we nu al over het ontstaan van Ieper en het Sint-Maartensplein? Een boerderij uit de Karolingische periode groeit in zo’n 300 jaar uit tot een van de grootste steden van West-Europa. Een indrukwekkend, maar vooral ook complex verhaal.

Het ontstaan van de stad

De eerste bronvermelding van Ieper dateert van 1066. In een charter - bewaard in het archief van Rijsel - schenkt graaf Boudewijn V verschillende rechten aan de Sint-Pieterskerk van Rijsel. Waaronder ook enkele rechten binnen het grondgebied Ieper. Dat levert de oudste vermelding van Ieper op: in territorio iprensi. Of in het Nederlands: in het grondgebied van Ieper. De stad bestaat dan al even.

Naar het ontstaan van de stad is het zoals zo vaak gissen. Volgens de meest recente informatie is Ieper gegroeid uit een Karolingische villa. Al in de 9de eeuw zou er langs de oostelijke oever van de Ieperlee een versterkte hoeve gebouwd zijn. Of de Noormannen ook hier toesloegen, is niet zeker maar niet ondenkbaar. De Ieperlee was tot aan Ieper bevaarbaar en vormde zo een ideale uitvalsbasis voor eventuele plunderingen. Wel weten we dat de Vlaamse graaf Boudewijn II zich het domein rond 900 toe-eigent. Vanaf nu is het een grafelijk domein.  Een castrale motte, met een kapel gewijd aan Sint-Maarten, de spijker, de opslagplaats voor de belastingen in natura en de munt waar de Ieperse denieren werden geslagen. Een burggraaf vertegenwoordigt het grafelijk gezag.

Ieper in de 11de en 12de eeuw (Yper Museum).

Aan het einde van de 11de eeuw wordt er in de Sint-Maartenskerk een religieuze gemeenschap opgericht. Die wordt in 1102 hervormd. Vanaf dan spreken we van het kapittel van Sint-Maarten, onder leiding van een proost. Ongetwijfeld gebeurde dit met goedkeuring van de burggraaf en de Vlaamse graaf. Maar in essentie blijft het een landbouwonderneming. Van een stad is nog geen sprake.

Zegels van Ieperse proosten van de Sint-Maartensproosdij uit de 13de eeuw. Illustratie uit Les cartulaires de la prévôté de Saint-Martin à Ypres : précédés d'une esquisse historique sur la prévôté van Feys en Nelis uit 1880-1887 (Yper Museum).

Het economisch centrum is namelijk ergens anders ontstaan. Iets meer naar het zuiden toe, rond de huidige Sint-Pieterskerk moet in de loop van 10de eeuw een handelsnederzetting ontstaan zijn. Dankzij de bevolkingstoename is er op dat moment in Europa een economische heropbloei en stijgt de vraag naar goederen. Een geldeconomie begint zich stilaan te ontwikkelen. Ieper is voor deze ambachtslieden een interessante plek want dicht bij het water en aan de weg Rijsel-Brugge, een belangrijke handelsweg. En zo ontstaat een tweede woonkern met een eigen ommuring en gracht als bescherming. Hier gaan de eerste jaarmarkten door.

Begin 12de eeuw verdwijnt het agrarische karakter van de villa steeds meer. De twee kernen groeien naar elkaar toe, maar worden ook steeds grotere concurrent van elkaar. Dit krijgt zijn hoogtepunt tijdens het beleg van de Sint-Pieterswijk in april 1127. Dit beleg is een onderdeel van de opvolgingsstrijd na de moord op de Vlaamse graaf Karel de Goede. Willem van Lo (of van Ieper) verschanst zich in de Sint-Pieterswijk en tracht van daaruit de titel van graaf van Vlaanderen te bemachtigen. Willem Clito, gesteund door de Franse koning, belegert de Sint-Pieterswijk met succes.

Portret van Willem Clito, 14de graaf van Vlaanderen, illustratie uit Flandria Illustrata van Antonius Sanderus, 1641 (Yper Museum).

De gevolgen zijn groot voor de stad. De omwalling van de Sint-Pieterswijk wordt afgebroken en vlakbij de Sint-Pieterskerk komt een nieuwe dwangburcht om de wijk onder controle te houden: het Zaalhof. Bovendien maakt het Sint-Maartenskapittel van de gelegenheid gebruik om de jaarmarkt, hét economisch evenement van het jaar, naar zich toe te trekken. Vanaf dan vindt de markt plaats in de schaduw van de Sint-Maartenskerk. Uiterlijk in 1148 is het nieuwe marktplein, de Grote Markt dus, een feit. Om elke associatie met de Sint-Pieterskerk te vermijden, start de jaarmarkt niet langer op Sint-Pietersstoel (22 februari), maar op Aswoensdag.

 

Jacobus Harrewijn, Het Zaalhof, 1726-1735 (Yper Museum).

Na het verplaatsen van de jaarmarkt en het ontstaan van de huidige Grote Markt, kreeg het stadscentrum van Ieper definitief vorm. De politieke overheid (castrale motte), de religieuze macht (Sint-Maartenskapittel) en het economisch centrum (jaarmarkt op de Grote Markt) lagen op een boogscheut van elkaar. De Ieperlee zorgde voor verbinding via het water en de belangrijkste verkeersaders komen samen op de Grote Markt. Ieper was als stad gelanceerd om uit te groeien tot een van de grootste steden in het graafschap Vlaanderen.

Het kerkhof van de Sint-Maartenskerk

Bij de kapel worden al van in de 10de  eeuw doden begraven op het kerkhof. Dit is een algemeen gebruik in het christelijke Europa op dat moment. Je wil zo dicht mogelijk bij de heiligheid, het altaar in de kerk dus, begraven worden. De rijken kochten zichzelf een graf in de kerk. Dat zorgde al wel eens voor geurhinder in het gebouw. Hieraan danken we de uitdrukking ‘Stinkend Rijk’. Maar niet iedereen kan in de kerk terecht.  Dus worden ook doden begraven rond de kerk, op het kerk-hof.

Vedastus de Plouich, detail kaart met daarop de Sint-Maartenskathedraal, het kerkhof en de Heilige Geestkapel, 1641 (Yper Museum).

Het kerkhof strekt zich bijna uit tot tegen de Lakenhallen en bevat stoffelijke resten van verschillende eeuwen. Dit betekent dat er onder het huidige Sint-Maartensplein duizenden Ieperlingen liggen. Het kerkhof blijft bestaan tot ver in de 18de eeuw. Jozef II tracht als vorst van de Oostenrijkse Nederlanden op dat moment de nieuwe ideeën van de Verlichting in de praktijk om te zetten. Doden begraven in de binnenstad werd meer en meer als onhygiënisch beschouwd en dus verboden. Zijn edict van 26 juni 1784 verplicht steden om een nieuwe begraafplaats buiten de stadsmuren op te richten. In Ieper wordt deze nieuwe begraafplaats, de huidige Stedelijke begraafplaats, ingewijd op 31 december 1787. Pas in 1791 worden hier de eerste doden begraven. Het kerkhof van Sint-Maarten verdwijnt en wordt een plein. Maar de doden blijven liggen.

Het Sint-Maartensplein in 1905. Het kerkhof en de Heilige Geestkapel zijn verdwenen (Yper Museum).

Heilige Geestkapel

Naast het kerkhof stond er op het Sint-Maartensplein ook de Heilige Geestkapel. Dit gebouw gaat minstens terug tot het begin van de 13de eeuw. Aan de kapel was het Godshuis van de Heilige Geest verbonden. Het bestuur organiseert voedselbedelingen voor de armen van de stad. Hun inkomsten halen ze uit schenkingen en stichtingen van rijke Ieperlingen. Vanaf 1337 voorziet het godshuis ook in opvang. Dertien arme weduwnaars kunnen in het Nazarethgodshuis terecht. Minstens 26 arme weduwen in verschillende huisjes in de stad. 

François Böhm, De Heilige Geestkapel, kopie naar het Ieperse keurboek, 1363 [1861] (Yper Museum).

Onder Frans bestuur wordt in 1796 beslist om de middeleeuwse armenzorg te hervormen en alle bestaande initiatieven onder één Bureau van Weldadigheid te plaatsen, de voorloper van het huidige OCMW. Dit Bureau beslist in 1799 om de kapel van de Heilige Geest te verkopen. Na de verkoop wordt de kapel onmiddellijk afgebroken. Wellicht komen tijdens de opgravingen de fundamenten van de kapel bloot te liggen.