Middeleeuwse grootstad

Op de eerste verdieping van de Lakenhallen maak je kennis met Ieper als middeleeuwse grootstad. Je vindt hier niet alleen een bijzondere, interactieve maquette, je kan je er ook verdiepen in vijf verschillende thema’s: Wieg, Laken, Conflict, Pest en Bisschop. Dat kan chronologisch of je zapt van het ene thema naar het andere.

Wieg

Laken

Conflict

Pest

Bisschop

 



Wieg

Hoe is Ieper ontstaan? Met een grote hoeve bij een rivier. En die is veel ouder dan de eerste vermelding van Ieper in 1066. Dankzij de bevaarbare Ieperlee wordt de stad in de middeleeuwen een internationaal handelscentrum.

Noormannen verwoesten in de jaren 800 het hof waarmee het Ieperse verhaal begon. Maar op een hoogte aan de Ieperlee bouwt rond 900 graaf Boudewijn II van Vlaanderen een nieuwe versterkte herenhoeve. Dat wordt een bloeiende landbouwnederzetting met een Sint-Martinuskapel, grond bij de huidige Sint-Maartenskerk en een eigen munt.

In de 10de eeuw groeit een tweede woonkern: een handelsnederzetting van ambachtslui en handelaars met een parochiekerk voor Sint-Pieter. Nu is dat de Sint-Pieterswijk. De lakennijverheid is er de belangrijkste industrie. Kooplieden uit buurlanden verkopen hun producten op de jaarmarkt, reizende handelaars stockeren hun waren veilig in de voorlopers van de Lakenhallen.

Rond 1150 verbindt een dambord van straten de twee kernen tot één stad. De Sint-Maartenskerk wordt de hoofdkerk, de Grote Markt het nieuwe stadscentrum.

De machtige lakenstad Ieper behoort nu met Gent en Brugge tot de belangrijkste steden van het graafschap Vlaanderen.

 

Laken

De lakenhandel maakt van het middeleeuwse Ieper een Europese grootstad en internationale handelsstad. De Lakenhallen, Europa’s grootste gotische burgerlijke gebouw, getuigen daar nog van.

Laken maakt Ieper rijk: een warme kledingstof geweven van de fijnste schapenwol. Het Ieperse laken, de dickedinne, staat bekend om zijn kwaliteit. Het is 1,75 meter breed, 29 meter lang en weegt circa 30 kilogram.

De wol komt eerst van Vlaamse schapen en vanaf de 12de eeuw uit Engeland. Vaklui verwerken die: wolwassers, spinners, wevers, vollers en ververs. Ze volgen strikte regels. De afgewerkte stoffen worden gekeurd, opgestapeld in de Lakenhallen en door handelaars verkocht. De wevers en drapeniers of lakenreders vormen in de stad de machtigste groep.

Rond 1200 is het Ieperse laken in heel Europa bekend. Kooplieden verspreiden het van op de jaarmarkten in de Champagnestreek over Zuid-Europa en Zuidwest-Azië. Hanzekooplieden verkopen de Ieperse dickedinnen in Noord-Europa.

De stad verdubbelt in oppervlakte en telt ongeveer 40.000 inwoners. Begin 13de eeuw telt Ieper acht kerken. Er zijn bedelorden, begijnhoven, hospitalen, er is een nieuw vleeshuis… Pronkstuk is in 1304 het nieuwe belfort mét lakenhallen.

De stad barst uit haar voegen. Vier nieuwe buitenwijken, waaronder het Ketelquaet en de latere Sint-Michielsparochie, ontstaan buiten de vestingmuren. Daar wonen vooral ambachtslui met een vervuilend beroep of die veel water nodig hebben: leerlooiers, vollers, ververs, smeden, pottenbakkers…


Iepers lakenloodje voor 1383

 

Conflict

In de 14de eeuw voeren Frankrijk en Engeland oorlog. De grote Vlaamse lakensteden Ieper, Gent en Brugge zijn mee de dupe. De invoer van Engelse wol komt in het gedrang. Vanaf dan gaat het bergaf met de lakennijverheid. Er breekt oproer uit, ook in Ieper.

Vanaf 1280 heeft het Ieperse werkvolk er genoeg van. Protesterende wevers en vollers roepen: ‘Cockerulle! Cockerulle!’. ‘De pot kookt over.’ (De oorsprong van deze strijdkreet kennen we niet meer.) Huizen van patriciërs of rijke kooplui worden geplunderd en in brand gestoken. Met resultaat: de arbeiders krijgen rechten. De wevers zitten voortaan in het stadsbestuur, een toentertijd ongezien resultaat.

Ieper raakt verder verwikkeld in de Frans- Engelse oorlogen. Met de Guldensporenslag van 1302 behalen de Vlaamse steden een kortstondig succes tegen Frankrijk. Voor het eerst verslaat een leger van bijna uitsluitend voetvolk een ridderleger. In 1303 breekt een tweede volksopstand uit tegen het stadsbestuur van opnieuw Fransgezinde patriciërs. De woedende menigte gooit negen schepenen uit de belfortramen. Het resultaat: inspraak voor ambachten en arbeiders, meer controle op de lakenproductie. De macht van de burgerij is gebroken.

Maar na talrijke veldslagen en volksopstanden wordt ook Ieper in 1305 door de Franse koning Filips de Schone gestraft met enorme schadevergoedingen. Vestingen moeten worden afgebroken. Vijfhonderd wevers en vollers moeten de stad verlaten.

Een mokerslag voor de lakennijverheid. Die moet bovendien opboksen tegen goedkopere plattelandsdraperie uit de omgeving: Poperinge, Langemark, Nieuwkerke, Belle… Het Beleg van Ieper in 1383 door Engelsen en Gentenaars brengt de stad op de rand van de ondergang. Haar buitenwijken en Uiterste Vesten verdwijnen voorgoed. Bijna knakt Ieper. Maar de stad houdt stand.


Het Beleg van Ieper (1383), J. Lybaert, 1657

 
Pest

In de 14de en 15de eeuw heeft Ieper het moeilijk. Oorlogen, pest, hongersnood en armoede teisteren stad en streek. De lakenproductie daalt met 85%, duizenden inwoners leven in armoede. Godshuizen, hospitalen, armenscholen en de zogenaamde Gemene Beurze zorgen voor minder fortuinlijke stedelingen.

Vanaf 1384 behoort Ieper tot het Bourgondische hertogdom. De zetel van de Raad van Vlaanderen verhuist naar Ieper om de stad te steunen. Ze krijgt stenen vestingmuren met torens en poorten. Tevergeefs. De rijke jaren zijn voorbij.

De pest, de ‘Dood van Ieperen’, raast door de stad. Door overbevolking, gebrekkige hygiëne, hongersnood en de vervuilde Ieperlee verspreidt de bacterie zich razendsnel via luizen en vlooien. Wie ziek wordt, overleeft meestal hoogstens een paar dagen. Dokters staan machteloos.

In 1316 sterven ongeveer 3000 Ieperlingen aan een pestepidemie, 10% van de bevolking. Tijdens de grote Europese pest van 1347 tot 1351, de Zwarte Dood, sterft nog eens een derde van de Ieperlingen. Maar Ieper draagt zorg voor zijn burgers. In De Hoge Zieken, de voorloper van het huidige Jan Ypermanziekenhuis, worden dan al melaatsen verzorgd. En in het Godshuis Belle verricht de befaamde chirurgijn Jan Yperman (1260–1332) chirurgische ingrepen en bestrijdt hij kwakzalverij.

Rijke burgers stichten godshuizen, gasthuizen en hospitalen voor weduwen en weduwnaars, zieken en armen. Deze privéliefdadigheid ontstaat begin 15de eeuw, als de lakenproductie dramatisch daalt. In 1525 neemt de stad het heft in handen en richt ze de Gemene Beurze op, voorloper van het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW). Als een van de eerste Europese steden ontwikkelt Ieper een sociaal beleid, met ziekenzorg, onderwijs en sociale voorzieningen.


 
Bisdom

Godsdiensttroebelen zorgen in de 16de eeuw voor grote onrust. Het calvinisme heeft in Ieper en omgeving veel aanhang en de katholieke Kerk reageert. Ieper wordt een bisschopsstad, waardoor de lokale economie heropbloeit.

Als in 1559 het bisdom Terwaan in drieën wordt gesplitst, wordt Ieper een bisschopsstad, met de Sint-Maartenskerk als kathedraal. Het bisdom reikt van Duinkerke tot net ten oosten van Ieper. De eerste bisschop is een Nederlander, Martinus Rythovius (1561–1583). Deze felle tegenstander van het protestantisme richt het eerste seminarie in de Nederlanden op, een opleidingscentrum voor priesters.

Intussen verspreidt het calvinisme zich in de Westhoek, door geheime preken en via goedkope boekjes. In augustus 1566 loopt de situatie uit de hand, na een ijskoude winter die een graancrisis en hongersnood veroorzaakt. In Steenvoorde breekt op 10 augustus de Beeldenstorm uit. Calvinisten slaan in kerken alles kort en klein. Katholieke geestelijken zoeken hun toevlucht binnen de veilige muren van de bisschopsstad.

Vijf dagen later bereiken de beeldenstormers Ieper. Ze plunderen er zowat alle kerken, kloosters en kapellen. De katholieke Spaanse landvoogd, de hertog van Alba (of Alva), reageert hardhandig. Hij laat duizenden protestanten ombrengen of verbannen. Dit belet niet dat Ieper een tijd later een calvinistisch bestuur krijgt (1578–1583).

Veel Ieperlingen verlaten hun stad na het beleg door de Spanjaard Alexander Farnese (1583–1584). Ze beginnen een nieuw leven in het protestantse Noorden. De Brielenkerk en Sint-Janskerk zijn tijdens het calvinistische bewind afgebroken.

Na 1600 leeft de stad weer op. De vele kloosters, scholen en kerken trekken kunstenaars aan: schilders, beeldhouwers, goud- en zilversmeden, glazeniers… Want wat de Beeldenstorm heeft vernield, moet worden heropgebouwd en gerestaureerd.