Clara, Louise en Leontine

De 19de eeuw was niet bepaald gemakkelijk voor Ieper. Drie belangrijke vrouwen uit de stadsgeschiedenis belichten elk één aspect. Kantklosster Clara vertelt over rijkdom en armoede, kunstenares Louise over de Schone Kunsten en Leontine neemt je mee naar haar fotostudio.

Clara
Louise
Leontine

 

Ieper van zijn schoonste kant (1500-1900)

In de 16de eeuw raakt kantwerken stilaan in de mode. Dat wordt een activiteit van meisjes en vrouwen die iets willen bijverdienen, hoe karig ook. Het Ieperse kant of spellewerk staat in de 19de eeuw even hoog aangeschreven als het Brugse. In de troebele jaren van de godsdienstoorlogen loopt Ieper leeg. Eind 16de eeuw wonen er nog minder dan 10.000 burgers, velen in armoede. Er is weinig werk, voedsel is schaars. In die tijd raakt kantwerk in de mode, in Vlaamse en ook Italiaanse steden. Veel Ieperse meisjes en vrouwen worden vaardige ‘speldenwerksters’ en verdienen zo wat bij. Later wordt in scholen en weldadigheidsinstellingen aandacht besteed aan het leren van het ambacht. Kantwerksters blijven tot eind 19de eeuw een vertrouwd beeld in de Ieperse straten en steegjes. Tot  twaalf uur per dag zitten ze achter hun kussen de klosjes garen door elkaar te slaan. Hun werk verkopen ze voor een hongerloon aan kooplui. Zoals in Brugge groeit er rond het kantklossen een sociale werking met onderwijs, opvang en weldadigheidsprojecten. Instellingen trekken zich het lot van de (ongeschoolde) vrouwen en meisjes aan en proberen hun sociale situatie te verbeteren. In de 17de en 18de eeuw worden in Ieper vijf armemeisjesscholen opgericht.

Clara Francisca van Zuytpeene Lamotte
(1726–1772)

In 1747 neemt Clara Francisca Van Zuytpeene Lamotte een vondeling in huis, die Charlotte Ieperleet wordt gedoopt. Clara geeft haar les in haar grote huis op de Kiekenmarkt, samen met andere arme kinderen uit de stad en ook van het platteland. Mede onder impuls van kanunnik Jan Bartholomeus Van Roo (1716–1797) groeit dit initiatief uit tot een armenschool, die later naar de Rijselstraat verhuist: het huidige Technisch Instituut Immaculata.


Ieperse kant
 
 

Opbloeiende Stad (19de eeuw)

De garnizoensstad Ieper bloeit in de 19de eeuw op, zowel economisch als cultureel. Er is al een vorm van toerisme, Ieper krijgt een eigen museum, monumenten worden volop gerestaureerd en al in 1778 is de Academie van Teken-, Schilder- en Bouwkunst gesticht, waar jonge kunstenaars gratis onderwijs volgen. Die floreert in de jaren 1800. 

Louise De Hem
(1866–1922) 

Een van Iepers belangrijkste kunstenaars is Louise De Hem, dochter van een bescheiden textielhandelaar. Haar oudere zus is getrouwd met de Ieperse kunstschilder Théodore Ceriez (1831–1904), leraar aan de Ieperse Academie. Die ontdekt het teken- en schilderstalent van Louise. Maar de kunstacademie is uitsluitend voor jongens. Louise kan terecht bij haar schoonbroer. Hij leert haar de basistechnieken aan om te kunnen tekenen en schilderen. Op haar 19de stelt Louise al een schilderij tentoon in Spa. Een jaar later volgt ze kunststudies in Brussel en in 1887 trekt ze naar Parijs, waar ze studeert bij de bekende meester Alfred Stevens (1823–1906) en aan de Académie Julian. Ze krijgt studiebeurzen van de stad Ieper. In 1891 keert Louise terug. Ze krijgt opdrachten voor realistische portretten van rijke families uit Ieper en omgeving. Daar maakt ze gevoelige kunstwerken van, tintelend van kleuren. In haar persoonlijker werk getuigt ze van de armoede, sociale onrechtvaardigheid en tradities in haar omgeving, levendig en realistisch. Pastel is haar geliefkoosde techniek.


Zelfportret, Louise De Hem, circa 1890
 

Stadsleven op het einde van de 19de eeuw (1850-1914)

In de 19de eeuw leeft een groot deel van de bevolking in armoede, met kinderarbeid, lange werkdagen en als ontspanning kermissen en volksfeesten. Dat staat in contrast met de rijkdom van de hogere klasse: de oude adel, legeroversten, hogere ambtenaren en sinds de industrialisering ook fabrieksbazen. In het landelijke Ieper is er geen echte industrialisatie, al ijveren vanaf 1850 progressieve krachten voor de economische ontwikkeling van de stad en worden kanalen en spoorwegen aangelegd. Het kanaal Ieper-Komen, dat Ieper moet verbinden met industriesteden als Armentiers, Roubaix, Rijsel, Kortrijk en Gent, wordt een fiasco. Een zware tegenslag voor de economische ontwikkeling van stad en streek. Tussen 1875 en 1914 verandert er weinig in de binnenstad. Ieper telt veel eeuwenoude huizen, vaak in slechte staat. Arme gezinnen hokken samen in beluiken, een soort binnenplein met aan weerszijden kleine tweekamerhuisjes. Straten zijn te smal voor een vlotte circulatie. Het stadsbestuur probeert de oude glorie nieuw leven in te blazen door middeleeuwse monumenten te onderhouden. Stadsarchitect Jules Coomans (1871–1937) leidt ambitieuze restauraties van de Lakenhallen, het belfort en de Sint-Maartenskathedraal. 

 

Léontine Permeke 

(1858-1923)

De Poperingse Léontine Permeke vestigt zich na haar huwelijk met Ieperling Honoré Antony (1844–1919) in 1887 als fotografe in Ieper. Zij maakt vooral portretten van individuen en groepen. Al snel versterken haar twee zonen, Maurice (1883–1963) en Robert (1885–1966), de firma. Vooral Maurice legt zijn geboortestad vast in schitterende, internationaal bekroonde foto’s. Robert haalt de wereldpers met oorlogsfoto’s van de brandende Lakenhallen en brengt de vernietiging van Ieper in beeld. Maar de oorlog stopt ook de werking van het bedrijf. Eind 1919 keert Léontine terug naar België. Honoré is dan pas gestorven. Met haar zonen vestigt zij zich in Oostende, onder de naam Antony d’Ypres. Hun fotografische inventaris van Ieper voor, tijdens en na de oorlog is een van de hoogtepunten van het Vlaams cultureel erfgoed.


Winkeletalage - Maurice Antony, 6 december 1909